Serie jongvee opfok: Luchtwegproblemen deel 2
Bij de jongveeopfok komt erg veel kijken. De gehele opfok tot een melkkoe duurt gemiddeld genomen 24 maand, tijdens deze periode zijn er verschillende fases in de opfok erg belangrijk en spelen er verschillende factoren en rol om de gehele periode tot een optimale opfok te leiden.
De opfok begint logischerwijs bij het pasgeboren kalf. Echter valt hier al wat aan op te merken, een optimale opfok begint namelijk al bij het óngeboren kalf!
Om alle facetten duidelijk in beeld te krijgen heeft Gunnewick Mengvoeders een serie opgezet waar verschillende onderwerpen met betrekking tot de jongveeopfok worden belicht.
Het onderwerp van deze serie heeft betrekking tot:
Luchtwegproblemen
Deel 2: Klimaat en huisvesting
Mechanische ventilatie in jongveestallen is in opkomst. Echter is mechanisch ventileren per definitie niet beter of slechter dan natuurlijk ventileren. Het gaat om het microklimaat dat moet kloppen met de behoeften van het dier en dat verschilt per leeftijdsgroep. De luchtkwaliteit en temperatuur direct rondom het dier moet bewaakt worden.
Ook bij vorst (niet lager dan -10 graden) kunnen de kalveren buiten in iglo’s gehouden worden, als de opening maar uit de wind is en er genoeg stro in ligt. De bedoeling is frisse lucht, maar met weinig luchtverplaatsing bij jonge dieren.
Bij melkkoeien is luchtverplaatsing, vooral bij warmere temperaturen, gewenst omdat de pens veel warmte en gas produceert wat afgevoerd moet worden, bij jonge kalveren tot aan spenen is er een lage of geen pens activiteit. Hierdoor produceert het kalf weinig warmte en zijn ze daardoor gevoelig voor te lage temperaturen, temperatuurverschillen en tocht.
Vanaf het spenen tot 6 maanden kunnen de kalveren zichzelf redelijk warmhouden bij lage omgevingstemperaturen, maar zijn ze nog wel gevoelig voor afkoeling en is hun weerstand nog niet volledig ontwikkeld. De kans dat infecties kunnen aanslaan is dus groter.
Vanaf 6 maanden zijn de klimaatbehoeften nagenoeg gelijk aan die van volwassen dieren.
Pasgeboren kalveren
De comfortzone voor de jongste kalveren is een omgevingstemperatuur tussen 15 en 25⁰ C. Rondom deze comfortzone bestaat de thermo-neutrale zone (10 – 28 ⁰C). Als de omgevingstemperatuur binnen de thermo- neutrale zone is, kan het kalf zijn lichaamstemperatuur zonder extra energieverbruik op peil houden.Bij lagere temperaturen zijn extra maatregelen nodig. Zeker in combinatie met hoge luchtsnelheden leiden lage temperaturen al snel tot koudestress. Voordat de buitentemperatuur weer gaat dalen is het dus belangrijk weer eens kritisch naar de huisvesting van de kalveren te kijken.
Bescherm de pasgeboren kalveren bij winterse omstandigheden met een kalverdekje of geef extra warmte met een warmtelamp (Let op: doe het dekje pas om zo gauw het kalf droog is om broei te voorkomen). Het kan ook goed werken om de kalveren in een kalverhut in een dik pak stro te zetten, met de open zijde uit de wind.
De behoefte van het kalf aan extra energie moet daarbij niet vergeten worden. Dit kan door de concentratie melkpoeder te verhogen.
Jongvee 6 tot 24 maanden
Jongvee in de leeftijd van 6 tot 24 maanden stelt met name ten aanzien van de ventilatie van de stal geen bijzondere eisen. Natuurlijke ventilatie is voor deze diergroep geschikt. Normaal gesproken treden er tijdens deze leeftijd weinig problemen op. Bij een optimaal stalklimaat ligt het klimaat in de stal (qua temperatuur en luchtvochtigheid) in de stal gelijk aan het klimaat buiten de stal.Stalsysteem
De uiteenlopende stalsystemen zijn onder te verdelen in 2 soorten: een open en een dichte stal. De open stal heeft een aantal voordelen boven een dichte stal. Door het frisse stalklimaat is het aantal kiemen in de lucht laag, waardoor de infectiedruk minimaal zal zijn. Toch is dit niet per definitie een garantie voor goede resultaten bij de dieren. Soms zijn ook in een openfrontstal problemen met de luchtwegen te vinden, die zijn terug te voeren op een verkeerd stalklimaat. Vaak blijkt dit een gevolg van verkeerde luchtstromen.Verkeerde luchtstromen in open stallen hebben verschillende oorzaken. Bij de bouw van een openstal wordt meestal rekening gehouden met de heersende windrichting. Dat betekent dat veel stallen met de open kant op het zuidoosten worden gebouwd. Bij een zuidwestenwind ontstaat onderdruk. Het gevolg is instroom op de noordoosthoek en een draaiende luchtstroom achterin de stal. Dit leidt tot tocht en/of hoge luchtsnelheden op dierniveau. Deze luchtstromen kunnen onderbroken worden door het plaatsen van keerwanden op de juiste plek. Ook kan sterke luchtstroom voorkomen worden door windbreekgaas met een inlaat van 25 tot 50%.
Naast de stal is ook de kelder een factor is het ontstaan van snelle luchtstromen. Bij gekoppelde gebouwen ontstaat via de kelders namelijk luchtverplaatsing van de ene naar de andere ruimte. Met deze lucht kunnen ziektekiemen zich verspreiden. Verder is het van belang dat de drie wanden van een open stal goed winddicht zijn tijdens winterse perioden. Door luchtlekken kunnen verkeerde luchtstromen ontstaan.
Een goed stalklimaat is van groot belang om de jongveeopfok tot een optimaal niveau te brengen. Laat een klimaatonderzoek doen mochten er problemen optreden of vraag onze jongveespecialist Emmy Heilersig naar advies